1. Situering van de methode in het hulpverleningsveld
1.1. Overbelasting leidt tot ontreddering van het gedragssysteem
In de chaotische, onstabiele en veeleisende wereld van vandaag wordt iedereen zwaar onder druk gezet. Steeds terugkerende overbelasting (te complex, te veel, te snel), zowel voor kinderen als voor volwassenen, is eerder regel dan uitzondering. Voortdurend wordt van ons verwacht dat wij dingen doen, prestaties leveren en stress verdragen die onze actuele prestatiebekwaamheid, uithouding en stresstolerantie (gevoelig) overstijgen. De stress stapelt zich op, omdat er onvoldoende “time out” wordt gegund voor het hervinden en bewaren van het vitale en psychologische evenwicht.
De kans is groot dat door de groeiende desorganisatie en de destabilisatie van het systeem het objectieve en subjectieve prestatievermogen sterk wordt afzwakt. De persoon voelt zich constant overbelast, vindt niet meer de gelegenheid om “bij te geraken” of te herstellen, raakt in paniek en verliest zijn zelfvertrouwen. Het gewone leven van elke dag evolueert dan snel naar een, verwarrende, frustrerende en uitputtende overlevingsstrijd. Het persoonlijke gedragssysteem dreigt dan steeds verder af te dwalen van de natuurlijke, efficiënte en doeltreffende manieren van functioneren. De individuele persoon, als gedragssysteem dat zichzelf met alle middelen in stand houdt, valt steeds meer terug op noodmaatregelen om het hoofd te bieden aan de systematische overbelasting.
Zo zal het systeem dat voor alles op directe overleving gericht is, in overbelastende en dringende situaties zonder bedenken of uitstel alles doen wat noodzakelijk is, ook minder optimale dingen, om zich biologisch en psychologisch staande te houden. De persoon vlucht dan vaak in minder efficiënte compensaties, die onder voortdurende overbelastende (prestatie)druk kunnen evolueren naar uitputtende en ontredderende overcompensaties.
De extreme overcompensatie is een pseudo-oplossing die een desorganiserend, energieverspillend en destabiliserend vicieus kringproces op gang brengt dat steeds vaker dreigt uit te monden in complete somatische, psychomotorische, psychologische en intellectuele decompensaties die het gedragssysteem blokkeren en zelfs kunnen beschadigen.
Deze ernstige en minder ernstige ontregelingen van het gedragssysteem kunnen zich manifesteren als (een combinatie van) psychosomatische, psychomotorische, psychofunctionele (intellectueel-cognitieve) en psychodynamische ongemakken, blokkades en stoornissen, (bvb. concentratie- en geheugenproblemen, vastlopen in detailperfectionisme, vermoeidheidssyndroom, vitale onrust, pijnen, angsten, depressie, suïcidegedachten.)
Het doorbreken van dit vicieuze kringproces dat de integriteit en de efficiëntie van het gedragssysteem aantast en, bovendien, elke echte ontwikkeling de pas afsnijdt, is een van de primaire praktische doelstellingen van de KOH. Hierdoor krijgt het individu de kans om, onder kritische begeleiding, zijn weg terug te vinden naar een zo natuurlijk mogelijk functioneren. In de mate dat het gedragssysteem zijn geëigende werking (her)ondekt en in gebruik neemt, verhoogt ook de waarschijnlijkheid dat de echte ontwikkeling weer op gang kan komen. De kritische ontwikkelingsbegeleider verbetert door adequate (kritische) interventies deze ontwikkelingskansen.
1.2. Optimaal functioneren als voorwaarde voor optimale ontwikkeling
De algemene basisdoelstelling van de Kritische Ontwikkelingsbegeleiding “het bevorderen van de optimale werking en ontwikkeling van het individuele gedragssysteem” vindt een belangrijk toepassingsgebied in de hoger beschreven context van systeemdesorganisatie door overbelasting.
De term “optimaal” verwijst naar de hoogst mogelijke efficiëntie en doeltreffendheid (effectiviteit), rekening houdend met de actuele mogelijkheden en de objectieve organische en functionele beperkingen van het individuele systeem. Dit betekent dat er op elk moment voor elk gedragssysteem een optimale dynamische structuur bestaat, waarbij de verhouding tussen inspanning en resultaat optimaal is.
Optimaal betekent vaak een optimaal dynamisch compromis, de beste samenwerking tussen de deelsystemen die op dat ogenblik en in deze situatie gerealiseerd kan worden. Daarom maken we ook onderscheid tussen het actuele optimum van een gedragsysteem en zijn potentiële optimum dat in een later stadium nog kan bereikt worden als optimale ontwikkelingskansen geboden worden. In deze optiek heeft elk individu een door zijn actuele structuur bepaalde optimale manier van functioneren waarbij het aanwezige potentieel maximaal benut wordt. Het bereiken van het potentiële optimum is het streefdoel van de KOH.
Dit geïndividualiseerde optimaliteitscriterium vertegenwoordigt een essentieel kernidee van de KOH. Het fungeert als inspirerende achtergrond voor de individuele kritische probleemanalyse en de daarop steunende individuele kritische begeleiding. Het gaat dus altijd om het optimaliseren van de werking en de ontwikkeling van het gedragssysteem van een individuele persoon.
De fijn afgestemde (kritische) begeleiding geeft, in gepaste opeenvolging, dynamische impulsen die het gedragssysteem, als functioneel geheel, de weg wijzen naar een efficiëntere werking, een betere gezondheid en een hoger prestatievermogen.
Dit betekent dat niet alleen de opvallende symptomen (functionele afwijkingen en blokkades en de daardoor bepaalde ontwikkelingsstoornissen), gunstig beïnvloed worden, maar dat ook alle andere aspecten van het vitaal en persoonlijk functioneren hiervan profiteren. Deze ruime “bonus”-effecten vloeien logisch voort uit de complexe organisatie van het gedragssysteem. We bedoelen vooral de continu doorgaande rechtstreekse en wederkerige (recursieve) beïnvloeding (zowel positief als negatief) van alle interne deelsystemen en basisfuncties.
1.3. Salutogeen-pathogeen: complementaire benaderingen
Dit “salutogene” streven naar een algemene verbetering en versteviging van alle aspecten van het vitale, motorische en psychologische gedrag typeert de systeemgerichte benadering van de Kritische Ontwikkelingsbegeleiding. Deze aanspraak op een opvallend breed toepassingsgebied roept echter gemakkelijk weerstanden op vanuit het curatieve, remediërende en preventieve standpunt van de reguliere medisch-pathogene en schoolse taak- en defectgerichte benaderingen. Die zijn er immers op gericht voor elke specifieke diagnose (medisch, psycho-pedagogisch of schools) directe passende remedies en specifieke preventiemaatregelen te vinden. De nadruk ligt op herstellen en remediëren van specifieke defecten, onvolkomenheden en klachten. Men is onvoldoende vertrouwd met het hulpverlenend denken in termen van systeemanalyse, systeemontreddering en systeemoptimalisatie en dus ook niet met de mogelijkheid van een brede beïnvloeding van velerlei klachten, onvolkomenheden en zwakheden door een algemene versterking van de biologische en psychologische “gezondheid” van het gedragssysteem.
Het gevaar bestaat daardoor dat een oppervlakkige kennismaking met de salutogene KOH-filosofie en de daaruit voortvloeiende theoretische concepten en praktische toepassingen vanuit het pathogene (medische) en het probleem- en taakgerichte (psychopedagogische) referentiekader een indruk van tegenstrijdigheid achterlaat. De reden hiervoor ligt duidelijk in de schijnbare onverenigbaarheid van de visies. Het spreekt immers vanzelf dat conclusies die logisch zijn binnen een salutogeen referentiekader veel minder vanzelfsprekend zijn als ze getoetst worden in het pathogene perspectief.
Als men even afstand neemt en de twee standpunten wat dieper analyseert, wordt het duidelijk dat deze twee visies slechts ogenschijnlijk tegenovergesteld zijn. Zij sluiten elkaar zeker niet uit. Integendeel, bij nadere beschouwing blijken zij in wezen complementaire benaderingen van het gemeenschappelijke doel: het bereiken en bewaren van een optimale gezondheid. In de praktijk blijken ze uiterst waardevolle wederzijdse aanvullingen. Verre van strijdig te zijn, hebben ze ieder essentiële, uiterst waardevolle en specifieke bijdragen te leveren voor het gemeenschappelijke doel. De sterke en de zwakke punten van beide benaderingen vullen elkaar aan.
De KOH pleit daarom voor het hanteren van een ruimer bipolair referentiekader waarin de onderlinge complementariteit (en dus wederzijdse onmisbaarheid) van de pathogene en de salutogene visie expliciet op de voorgrond komt. Dit overzicht op de rol die beide benaderingen kunnen spelen is van groot praktisch belang, omdat het toelaat voor ieder individueel geval de eigen bijdrage of de eventuele voorrang van elk van de twee benaderingen, klinisch defectgericht of dieper systeemgericht, in te schatten.
Vooral voor de hulpverlening bij tekortkomingen en klachten die in een bepaalde mate functioneel bepaald zijn, is het geraden dat de hulpverlening georganiseerd wordt op basis van één individu-specifiek handelingsplan dat de sterke punten van de twee benaderingen, elkaar aanvullend en adequaat getimed, integreert.
De KOH-visie impliceert dat de globale systeemgerichte aanpak chronologische voorrang heeft. De begeleidingsaccenten en prioriteiten kunnen dan geleidelijk verschuiven van het herstel van de basale systeemorganisatie naar de specifieke directe remediëring. We bedoelen hiermee dat de KOH-werkwijze een gunstige uitgangssituatie kan creëren door het opruimen van ontredderende blokkeringen en kortsluitingen in de werking van het gedragssysteem. De meer specifieke taak- en probleemgerichte vormen van hulpverlening kunnen dan daarop aansluiten met veel ruimere kansen op echte verwerving en (blijvend) succes.
Deze dynamisch-evolutief bepaalde accentverschuiving tussen deze complementaire vormen van hulpverlening is vooral doeltreffend op het gebied van het zo vaak voorkomende schools en professioneel onderpresteren, het persoonlijke en sociale tekortschieten en de daarmee samenhangende affectief-emotionele ontreddering (gedragsproblemen) en vitale balansverstoringen (psychosomatische klachten).
Vanuit deze overkoepelende visie wordt de eerste en voorbarige indruk van tegenstrijdigheid vervangen door een inzicht in de onderlinge complementariteit. Dit is belangrijk voor de correcte situering en erkenning van de KOH in het veld van de individuele hulpverlening. In het perspectief van de complementariteit wordt het voor alle betrokkenen duidelijk dat de (salutogene) KOH aanpak zich niet presenteert als een superieure visie die de gevestigde pathogene en direct taakgerichte aanpak wil verdringen en vervangen door één universele aanpak, één wondermiddel, dat voor alle kwalen goed is.
Wél zal het duidelijk worden dat de KOH-visie een belangrijke en onmisbare toegevoegde waarde betekent voor de individuele hulpverlening. Haar inbreng zorgt voor een dieper inzicht in de problematiek en voor een essentiële verrijking van aanpakstrategieën, waardoor zij cruciaal bijdraagt aan een efficiëntere, doeltreffendere en vooral duurzamere hulpverlening.
1.4. Toegevoegde waarde van de KOH
Deze essentiële toegevoegde waarde vinden we vooral terug op een drietal op elkaar betrokken functionele gebieden.
1) Een eerste toepassingsgebied betreft het systematisch optimaliseren van essentiële tonische deelsystemen en hun functionele integratie tot één complex tonisch systeem. Wij bedoelen:
2) Een tweede belangrijk toepassingsgebied is het toegankelijk en bruikbaar maken van het volledige vitaal-energetische, neuromotorische, sensomotorische en psychomotorische potentieel dat in de spontane ontwikkeling, om welke reden dan ook, niet in al zijn onderdelen geactualiseerd werd en wordt. De beschikbaarheid van de volledige aanleg is een voorwaarde voor optimaal functioneren van het individuele systeem.
3) Een derde toepassingsgebied ligt in het optimaliseren van het relationeel en praktognostische lichaam dat als affectief-existentiële context en voorbewuste motorisch-cognitieve kennisbasis fungeert voor het bewuste intellectueel-cognitieve (o.a. schoolse) functioneren.
1.5. Opheldering van bestaande misverstanden over de aard van de KOH
Om een aantal hardnekkige misverstanden die tot onbegrip en afwijzing van de KOH kunnen leiden (en geleid hebben) uit de wereld te helpen, is het nuttig enkele expliciete verduidelijkingen te formuleren.
1) De KOH is in eerste instantie en direct bedoeld voor het opvangen van alle functionele storingen en blokkades in het gedragssysteem en slechts secundair als globale ondersteuning voor het specifiek corrigeren en beïnvloeden van de organische (structurele, biochemische, vitale, cognitieve, emotionele) defecten en tekorten, waar vooral de verschillende specialismen van de geneeskunde hun prioritaire plaats hebben. Hierbij is het belangrijk de kwalificaties “functioneel” en “organisch” te beschouwen als de twee polen van een oorzakelijk continuüm waartussen elke klacht kan gesitueerd worden (klachtengradiënt). De klemtoon kan verschuiven van louter functioneel bepaald naar louter organisch. De KOH legt richt zich naar het functionele aandeel van de oorzaak van de klacht.
2) De KOH mag nadrukkelijk niet begrepen worden als één aanpak, één techniek, therapie-, of begeleidingsvorm die als panacee (wondermiddel) begrepen zou kunnen worden. Integendeel de KOH kenmerkt zich door haar uiterst gedifferentieerde aanpakstrategieën voor elke persoon (individueel), voor elke situatie en op elk tijdstip. De haalbaarheid van de aangeboden opgaven en oefeningen blijft op elk nu-moment het grondbekommernis en het absolute criterium en dat het concrete verloop van de begeleidingssessie, terugkoppelend, bepaalt. Door de kritische keuze van als haalbaar ervaren opdrachten en probleemsituaties wordt de begeleide persoon uitgedaagd en intrinsiek gemotiveerd om zich volledig in te zetten. Dit werken met individueel en momenteel bepaalde haalbare uitdagingen, blijft de voorwaarde tot succes en het typerende hoofdkenmerk van de kritische ontwikkelingsbegeleiding in de praktijk.
3) Hoewel het lichaam in al zijn belangrijke aspecten (vitaal, neuromotorisch, sensomotorisch en sensotonisch, praktognostisch en relationeel) het primaire aangrijpingspunt vormt voor de KOH-interventies, kunnen de salutogeen geïnspireerde werkhypotheses, en de gebruikte strategieën, technieken en concrete oefenvormen, zeker niet gelijk gesteld worden aan de opvattingen en werkwijzen van de klassieke “psychomotoriek”.
De systeem-theoretische uitgangspunten, de werkhypothesen, de technieken, oefenideeën en oefeningen van de KOH zijn fundamenteel verschillend, veel omvattender, meer samenhangend en veel fijner gedifferentieerd. De aanpakstrategie van de KOH wordt niet bepaald door behandelingsrecepten die specifiek gericht zijn op de zichtbare klachten en defecten (de symptomen). Het doel van de KOH is het opsporen, identificeren en opheffen van de individuele en actuele stoornissen in de werking van het systeem die de complexe verborgen “oorzaak” zijn van de uiterlijke klachten en symptomen. Vandaar de cruciale rol die de kritische probleemstelling door kritische analyse van het gedragssysteem speelt bij het bepalen van de modaliteiten, de inhoud en de aanpakstrategie van het individuele gedragssysteem.
Dit betekent dat de bezwaren die tegen de “psychomotoriek” (als methode voor het “behandelen” van leerproblemen) ingebracht werden op basis van een groot aantal effectonderzoeken, dus niet zonder meer van toepassing zijn voor de KOH.
In dit verband is het belangrijk op te merken dat wij onderscheid maken tussen de wat te eenvoudige opvattingen en werkwijzen van de klassieke “psychomotoriek” en de daaruit geëvolueerde en evoluerende opvattingen “psychomotorische therapie”; Uit de literatuur blijkt dat er bij de beoefenaars van de geëvolueerde psychomotorische therapie een steeds sterker wordende tendens bestaat naar aansluiting met het dynamische systeemdenken. Ook is er een geleidelijke accentverschuiving naar ruimere, meer salutogeen gekleurde, inzichten, doelstellingen en verwachtingen die vooral op de affectief-emotionele en de persoonvormende effecten gericht zijn.
4) De KOH beweert niet een intellectueel monopolie te hebben op dit salutogene standpunt (zie Aaron Antonovsky en zijn “sense of coherence”-concept. Zie ook:H. Petzold “IntegrativeTherapie”). Wel wordt gesteld dat dit principe, binnen een individuele en systeemgerichte aanpak, zeer consequent, tegelijk omvattend en gedifferentieerd, wordt toegepast als noodzakelijke voorbereiding en aanvulling van de directe probleemgerichte pathogene benadering. Bovendien wordt er bij de praktische uitwerking scherp op gewaakt dat de theoretisch voorspelde effecten van de begeleiding op de systeemwerking objectief getoetst kunnen worden door een directe evaluatie, functionele scoring en registratie van de beweerde systeemverbeteringen. Deze evaluatie van de “diepte”-veranderingen in de systeemwerking wordt aangevuld met een oppervlakte-evaluatie van de zichtbare globale en specifieke effecten op de zijnswijze, het gedrag en het prestatievermogen van de begeleide persoon. Deze mogelijkheid tot objectieve evaluatie van de geclaimde resultaten, met name systeemverbetering met bijhorende verbetering van de oorspronkelijke klachten, kwalificeert de KOH als een salutogeen-gerichte benadering die aan de voorwaarden voldoet die gesteld worden aan de gangbare reguliere vormen van hulpverlening.
5) De KOH is geen exclusief alternatief dat de direct probleemgerichte benaderingen, medische en (ortho)pedagogische, wil verdringen en vervangen. Het is vaak wel een noodzakelijke voorloper die het terrein voorbereid voor een taak- of defectspecifieke aanpak. Wanneer het herstel van de vitale, affectief-existentiële en praktognostische basisorganisatie van het individuele gedragssysteem goed op gang gekomen is, spreekt het vanzelf dat specifieke taak- en probleemgerichte remediëring en begeleiding meestal noodzakelijk zullen zijn.
2. De theoretische onderbouw
2.1. Een gedifferentieerde praktijk in wisselwerking met een omvattende theorie
De theoretische grondslagen van de KOH vormen op de verschillende graden van abstractie, fysiologisch, neurologisch, kinesiologisch, psychologisch en filosofisch, een coherente, omvattende en tegelijk sterk gedifferentieerde visie op het gedrag en de ontwikkeling van de complexe menselijke persoonlijkheid.
De Kritische Ontwikkelingsbegeleiding volgens Hendrickx is een dynamische, systematische en effectgestuurde vorm van individuele hulpverlening die al meer dan 40 jaar in ontwikkeling is. De methode streeft ernaar de overbelaste, overspannen en functioneel ontredderde persoon op een systematische, efficiënte en zeer individuele manier te helpen zijn natuurlijke lichamelijkheid en zijn persoonlijk evenwicht terug te vinden en te bewaren.
Deze omvattende visie die met alle gedragsbepalende aspecten van het menselijk functioneren rekening wil houden, is tegelijk zo verfijnd uitgewerkt (gedifferentieerd) dat ze als universele achtergrond kan dienen voor het situeren, begrijpen en beïnvloeden van de eigenheid van elk individueel gedragssysteem.
Het is bovendien een transdisciplinaire visie op de menselijke persoonlijkheid die een gemeenschappelijk kader biedt voor een geïntegreerde handelingsplanning en accentbepaling door de verschillende specialisten uit het begeleidingsteam.
Verder profileert de KOH zich als een dynamische benadering die zich voortdurend verder, inzichtelijk en praktisch, differentieert en verdiept, gestuwd door de systematische en inspirerende feedback tussen theorie en praktijk.
De Kritische Ontwikkelingsbegeleiding gaat uit van wetenschappelijk verantwoorde en coherente basisconcepten en daarvan afgeleide werkhypothesen die de praktische werkwijze inspireren en structureren. De gebruikte werkhypothesen worden op hun beurt, door terugkoppeling vanuit de praktijk, permanent op hun praktische relevantie getoetst en bijgesteld. De realistische en onverbiddelijke toetssteen waarop dit complexe wederkerige verificatie- en correctieproces van theorie en praktijk gebaseerd is, is het functionele succes of gebrek aan succes van de toegepaste individuele kritische begeleidingsstrategieën. Met “functioneel succes” wordt bedoeld: de mate waarin de persoon zijn natuurlijk lichamelijk evenwicht (terug)vindt, zich persoonlijk beter voelt, zich sociaal beter integreert en efficiënter presteert.
Het theoretische concept en de praktische toepassingen zoals ze vandaag toegepast worden zijn het resultaat van dit wederzijdse vormgevings- en bijsturingsproces tussen theorie en praktijk dat al enkele decennia doorloopt. Heel deze complexe bijsturing is gericht op het verhogen van de kritische waarde van de individuele hulpverlening op het vlak van de probleemanalyse, de begeleidingsrelatie en de ontwikkelingsbegeleiding.
Daardoor presenteert de KOH zich nu als een zichzelf verfijnende dynamische visie die de alerte en geïnformeerde begeleid(st)er de mogelijkheid biedt steeds nauwkeuriger en kritischer aan te sluiten met de levensrealiteit van de begeleide persoon.
Deze intrinsieke groeidynamiek, dit ononderbroken proces van kritische evaluatie, verfijning en bijsturing van theorie en praktijk is een wezenlijk kenmerk van de KOH-methode. Het op gang houden van deze continue evolutie naar grotere duidelijkheid en overzichtelijkheid, naar steeds nauwere aansluiting met de brede en gevarieerde klinische werkelijkheid (ecologische relevantie) en naar hogere efficiëntie en duurzamere doeltreffendheid blijft een hoge prioriteit van deze polyvalente individu- en systeemgerichte benadering.
2.2. Een coherente handelings- en ontwikkelingstheorie fundeert de werkhypothesen
Een systematische analyse toont aan dat het functioneren van de complex gestructureerde persoonlijkheid een zeer dynamisch, uiterst ingewikkelde en multidimensionale gebeuren is.
Om in individuele (probleem)gevallen een duidelijk beeld te kunnen vormen van wat er misloopt in het gedrag en de ontwikkeling van de persoon en waarom dit gebeurt, maakt de KOH gebruik van verhelderende theoretische schema’s, modellen, en werkhypothesen die voortdurend getoetst en bijgestuurd kunnen worden om de werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen.
Uitgaande van deze werkhypothesen tracht de kritische ontwikkelingsbegeleider, op zeer systematische wijze, voldoende greep te krijgen op de complexiteit van de individuele structuur, de functionele dynamiek, het daaruit resulterende gedrag, en vooral, de ontwikkeling van de individuele persoonlijkheid.
De complexe visie op het persoonlijke gedragssysteem wordt voorgesteld in een cognitieve handelingstheorie [1] die schematisch wordt weergegeven in een functioneel structuurmodel van het menselijke gedragssysteem, het topologische tetraëdermodel, dat de complexe interacties weergeeft tussen vier kernsystemen van het gedragssysteem [2]. (Zie bijgevoegd model).
Dit tetraëdermodel biedt, als universele functionele structuurmodel van het gedragssysteem, een schematisch, maar expliciet, overzicht op de structureel-functionele complexiteit en op de topologische organisatie van het persoonlijke gedragsysteem. Complementair hieraan helpt de universele complexe dynamische ontwikkelingstheorie om zicht te krijgen op het, al dan niet verstoorde, spiralende verloop van de individuele ontwikkeling.
Dank zij de expliciete inzichten in de universele werking van het menselijke gedragssysteem en de daarmee verbonden universele ontwikkelingsdynamiek wordt het mogelijk een individuele en dynamische probleemanalyse door te voeren. De resultaten hiervan kunnen als leidraad dienen voor een relevante, en daarom doeltreffende, individueel bepaalde ontwikkelingsbegeleiding, ontwikkelingshulp of ontwikkelingstherapie.
2.3. Complexe sleutelrol van lichaam: nadruk op het vitaal-praktognostisch perspectief
De theoretische uitgangspunten van deze holistische werkhypothese zijn vergaand geëxpliciteerd, zodat ze systematisch geoperationaliseerd en getoetst kunnen worden op hun waarde als werkhypothese voor de kritische ontwikkelingsbegeleiding.
De visie en de praktijk van de KOH berusten volledig en consequent op de structuur- en organisatiekenmerken van de menselijke persoonlijkheid als levend systeem dat zichzelf in stand houdt en ontwikkelt. (Een autopoietisch systeem volgens de criteia van Maturana en Varela). De menselijke persoonlijkheid wordt door de kritische ontwikkelingsbegeleider gezien als een complex bio-psychologisch gedragssysteem dat, in interactie met een complexe leefwereld, (over)leeft, zich doelgericht gedraagt en zich tezelfdertijd ontwikkelt tot een zo goed mogelijk functionerend systeem. Deze interactie, die meestal als "gedrag" omschreven wordt, is een wezenlijke activiteit van de persoonlijkheid die verwijst naar haar bipolaire eenheidsstructuur: “persoon-leefwereld”.
Om te begrijpen hoe deze interactie de persoon en zijn leefwereld samenvoegt (integreert) tot de functionele eenheid die men persoonlijkheid noemt, moet men de complexe sleutelrol van het lichaam in dit fundamentele vormingsproces grondig analyseren. Het lichaam dat zowel bij de persoon als bij de wereld hoort is in essentie de intermediaire factor, de schakel, die persoon en wereld tot een functionele eenheid, de persoonlijkheid, integreert. Dit concept benadrukt het gegeven dat de bewuste persoon, het geleefde lichaam en de geïnterpreteerde wereld complementaire factoren zijn die niet los van elkaar begrepen of beïnvloed kunnen worden. Op dit kaderbegrip van “de functionele drie-eenheid persoon-lichaam-wereld”, is de KOH gebaseerd. Het plaatst het hele concept van de KOH in een praktognostisch perspectief waarin het geleefde lichaam zijn verbindende rol kan spelen.
De nadruk wordt gelegd op de wijze waarop het geleefde lichaam (“le corps vécu”) als voorbewust subject, in de loop van zijn praktognostische ontwikkeling, de werkelijkheidsbeleving cognitief structureert, ordent en modelleert naar zijn eigen maat en vorm en naar zijn eigen dynamiek. Tezelfdertijd doordrenkt het die eigen, op maat van zijn dynamisch lichaam geordende, wereld met zijn geleefde ervaringen, waarden en betekenissen, positieve en negatieve.
Het geheel van deze oorspronkelijk lichamelijk geleefde ervaringen, structuren en betekenissen vormen de vitale, emotionele en cognitieve bron, basis en dieptestructuur van de bewuste realiteitsbeleving van de Ik-persoon. Heel deze gedifferentieerde persoonlijke zijnswijze wordt manifesteert zich concreet in de complexe momentele en habituele aanpassing van het zich intentioneel zelfregulerende tonische systeem met zijn verschillende hiërarchische niveaus: vitaal-energetisch, affectief-emotioneel, motorisch-cognitief en functioneel-uitvoerend.
Dit natuurlijke ontwikkelingsproces van oorspronkelijke praktognosie van de wereld naar een persoonlijke en bewust verwoorde kennis van mijzelf en van de wereld legt de nadruk op het oorspronkelijke belang van het actieve lichaam.
De kerngedachte dat de bewuste persoon slechts toegang heeft tot de wereld, dankzij en doorheen het actieve lichaam is een van de funderende inzichten, waarop de theoretische en praktische uitbouw van kritische ontwikkelingsbegeleiding zich steunt. Cognitie en betekenisgeving zijn primair “belichaamd” (embodied), in-actie-ervaren “(“enactief”) en “gesitueerd” (“contextbepaald”). Deze primaire eigenschappen, in combinatie met het zelfbepalende karakter van de persoonlijkheid, bepalen in belangrijke mate de kenmerkende inzichten en werkwijzen van de kritische ontwikkelingsbegeleiding.
2.4 .Een positief ontwikkelingsperspectief: individueel optimaliteitscriterium.
De systeemgerichte en sterk gedifferentieerde benadering maakt een dynamische analyse mogelijk van een grote verscheidenheid van individuele functionele problemen. Een belangrijk aspect van deze benadering is dat, door het herdefiniëren van de problematiek als een (herstelbare) ontreddering van het systeem, voor de betrokken persoon vaak een positief ontwikkelingsperspectief geopend wordt. Tekortkomingen, disfuncties, defecten en ongemakken van velerlei aard kunnen, eenmaal dat ze geanalyseerd en herkend worden als onvolkomenheden in de systeemwerking, in principe, gunstig beïnvloed worden, voor zover men de inefficiënte werking van het systeem kan herstellen.
Dank zij het dynamische referentiekader dat geboden wordt door dit universele metamodel van de functionele structuur van het gedragssysteem, wordt het mogelijk uit te gaan van het “optimaliteitscriterium” voor het begrijpen, definiëren en evalueren van de aard en de graad van de individuele afwijkingen van het natuurlijk functioneren.
Om deze doelstellingen te realiseren wordt een gedifferentieerde en duidelijk gestructureerde werkwijze gevolgd.
De eerste stap bestaat uit een systematisch doorgevoerde kritische probleemanalyse van het gedragssysteem om te komen tot een objectieve en gedifferentieerde evaluatie en begrip van de ontregeling, destabilisatie en/of ontsporing van het individuele functioneren.
Op basis van de hierdoor verworven inzichten, aangevuld met de extern verworven medische, psychologische, (ortho)pedagogische gegevens en met informatie uit de dagelijkse omgeving, wordt een strikt individuele probleemsynthese geformuleerd die de kritische referentiebasis en uitgangspunt vormt van de individuele therapeutische begeleidingshypothese.
De relevantie, de doenbaarheid en de doeltreffendheid van deze begeleidingshypothese wordt tijdens de concrete begeleiding ononderbroken getoetst en bijgestuurd volgens de reacties van de begeleide persoon.
De KOH kenmerkt zich dus door een belangrijke accentverschuiving van het direct defectgericht remediëren van een afwijkend zichtbaar gedrag, onvermogen of statisch defect, naar een kritisch gericht deblokkeren en herstellen van een afwijkende inefficiënte systeemwerking. De salutogene bedoeling staat op de voorgrond: de problemen duurzaam verhelpen door het systeem beter te laten functioneren.
Dit betekent dat de kritische ontwikkelingsbegeleider de defecten niet direct zal aanpakken, maar, zorgvuldig gericht en strikt individueel, zal inspelen op de actuele individuele toestand en mogelijkheden. Daarbij laat hij zich leiden door zijn inzicht in de nefaste dynamische processen die voor dit individu het probleem veroorzaken.
Op deze manier vermijdt de KOH-methode het gevaar van, enerzijds, te directe en te specifieke defectgerichte en taakgerichte benaderingen die vaak resulteren in splintervaardigheden zonder de algemene bekwaamheid te verbeteren, en anderzijds, de te algemene aanpak van de klassieke “psychomotoriek” die steunde op een beweerd direct verband tussen het oefenen van “psychomotorische basisfuncties” en het verbeteren van het schoolse leren. Een groot aantal effectonderzoeken ontkrachtte deze bewering.
Dank zij de expliciete inzichten in de universele werking van het menselijke gedragssysteem en de daarmee verbonden ontwikkelingsdynamiek wordt het mogelijk tegen deze achtergrond een individuele en dynamische probleemanalyse door te voeren die als leidraad kan dienen voor een relevante, en daarom doeltreffende, individuele ontwikkelingsbegeleiding, - hulp of -therapie.
3. Basiskenmerken van de Kritische Ontwikkelingsbegeleiding volgens Hendrickx
3.1. “Begeleiden” van de autonome persoon-in-ontwikkeling
De Kritische Ontwikkelingsbegeleider benadert de mens als een persoon-in-ontwikkeling (in wording), die in wisselwerking (door middel van structurele koppeling) met de wereld zijn eigen instandhouding en ontwikkeling beheert en bepaalt. Elk individu bepaalt zelf hoe, wanneer en door welke structurele accommodaties en assimilaties het zich aanpast aan de kenmerken en eisen van de omgeving. De persoon functioneert autonoom en ontwikkelt zich autogenetisch en kan dus hoogstens begeleid of geholpen worden in zijn ontwikkeling die van binnen uit vertrekt. Vandaar het beklemtoonde gebruik van de termen ”begeleiding”en “begeleider”. De termen “opvoeding” en “opvoeder” zijn hier minder adequaat omdat zij de nadruk leggen op een buiten de persoon liggend opvoedingsdoel suggereren. “Begeleiding” betekent ook dat men in een door het sociaal milieu bepaalde richting kan begeleiden, maar het accent ligt op de noodzaak uit te gaan van de persoon.
Begeleiden impliceert dan ook dat men expliciet rekening houdt met wat de persoon actueel is, kan en kent en dat men dus ook respect en begrip toont voor zijn tekortkomingen en onvermogen. Dit betekent in de praktijk dat de ontwikkelingsbegeleider altijd vertrekt van de actuele leefsituatie en prestatiebekwaamheid van de begeleide persoon (bottom up), en niet vanuit een vooraf bepaald (opvoedings)doel of vanuit extern bepaalde “eindtermen” (top down).
Deze begeleidingsvisie wordt geoperationaliseerd (in praktijk omgezet) als een vorm van hulpverlening die strikt individueel gericht is en die uitgaat van een zo expliciet mogelijke kennis van, en uitgesproken respect voor de bestaande beperkingen, compensaties, blokkeringen en defecten. De begeleiding vertrekt altijd van de actuele zijnstoestand van de begeleide persoon, rekening houdend met de actueel beschikbare (op oproepbare) mogelijkheden, capaciteiten en competenties.
Dit betekent dat de kritische ontwikkelingsbegeleider-therapeut in de praktijksessies expliciet de frustrerende confrontatie vermijdt met (bvb. programmabepaalde) té complexe situaties en eisen die de momentele prestatiebekwaamheid en het affectieve verwerkingsvermogen (stresstolerantie) van de persoon overschrijden en dus zouden overbelasten).
Eenvoudiger uitgedrukt: in het kader van de KOH wordt de toegelaten afstand tussen “kunnen” (prestatiebekwaamheid) en “moeten” (opgelegde taak) bepaald door het criterium van de objectieve en subjectieve haalbaarheid. De onoverbrugbare “pedagogische kloof” die dwingt tot overcompensaties en pseudo-leren moet principieel vermeden worden. Om op elk moment en doelbewust een opdracht met een kritische (uitdagend en haalbaar) moeilijkheidsgraad uit te kiezen, moet de begeleider een goed idee hebben van de verschillende aspecten en factoren die de prestatiebekwaamheid (competentie) bepalen en van de specifieke problemen waarmee de begeleide moet afrekenen.
3.2. “Haalbare uitdaging” en “kritische ervaring”
Dit principe of criterium van de subjectieve haalbaarheid wordt in eerste instantie door de KOH beschouwd als, het fundamentele principe dat de begeleider inspireert bij het construeren van “kritische” oefenvormen. In tweede instantie is de indruk van haalbaarheid ook voor de begeleide persoon een belangrijke voorwaarde om echte, positieve, grensoverschrijdende “kritische ervaringen” op te doen. Een derde doorslaggevend aspect dat verbonden is met het gevoel van haalbaarheid van een taak of opdracht is de daardoor geactiveerde “intrinsieke motivatie” die maakt dat de persoon zich volledig zal in zetten en al zijn middelen zal mobiliseren.
In deze context begrijpt de KOH de kritische ervaring, “geproduceerd” door een (gefaciliteerde) grensoverschrijdende prestatie, geïdentificeerd en erkent als de kernfactor die de echte (orthogenetische) ontwikkeling mogelijk maakt.
Het belang van het werken met deze kritische drempelwaarde van de subjectief ervaren moeilijkheidsgraad in het begeleidingsproces wordt uitgedrukt door het gebruik van de term “kritisch” in de benaming van deze methode.
3.3.”Kritische ontwikkelingszone” en “kritische opdrachten”.
Een interessante opmerking in dit verband is dat het meer bekende begrip “zone van de naaste ontwikkeling”, in een sociale interactiecontext geïntroduceerd door Vygotsky, nauw verbonden is met de begrippen kritische ervaring, kritische probleemanalyse, kritische begeleidingsrelatie en kritische begeleiding.
“Ontwikkelende” kritische ervaringen spelen zich immers af in de zone van de naaste ontwikkeling. Opdrachten die in deze zone gelegen zijn noemen wij kritische opdrachten en de zone van de naaste ontwikkeling zelf is de kritische ontwikkelingszone.
In deze termen kan gesteld worden dat een belangrijk onderdeel van de kritische begeleiding bestaat in het bepalen van de kritische ontwikkelingszone voor een bepaald individu, op een gegeven moment en voor een bepaald functiegebied (bvb. geprojecteerd actieveld). Eenmaal deze kritische zone voor een bepaald functiegebied door een kritische probleemanalyse bepaald is, kan de begeleider een duidelijk omschreven specifieke kritische opdracht uitkiezen en zodanig moduleren dat ze de gewenste kritische ervaring kan produceren. Op deze wijze kan de gewenste kritische begeleidingsrelatie ontstaan waarin de begeleid(st)er een vertrouwde en betrouwbare gids wordt die de begeleide persoon werkzame kritische ervaringen kan bezorgen die een vastgelopen of ontspoorde ontwikkeling weer op gang kunnen helpen.
Belangrijk hierbij is in te zien dat deze kritische ontwikkelingszone slechts gemotiveerd “betreden” en “verkend” kan worden, als de begeleide persoon vanuit een cognitief en emotioneel veilige, stabiele en beheersbare situatie (alfafase) geconfronteerd wordt (bètafase) met de, door de kritische ontwikkelingsbegeleider “georkestreerde”, haalbare uitdaging.
De termen begeleiden en kritisch vullen elkaar aan en verwijzen naar de basisconcepten en de werkhypotheses waarop de KOH steunt.
4. Praktische consequenties van de KOH-benadering
Deze systeemgerichte visie en de individueel-kritische aanpak van de ontwikkelingsbegeleiding hebben een aantal praktische consequenties die logisch samenhangen met deze specifieke vorm van kritische ontwikkelingsbegeleiding.
4.1. Doelstellingen: optimale werking van het totale gedragssysteem
Algemeen geformuleerd is het doel van de KOH het optimaal (op meest efficiënte manier) in gebruik nemen van alle mogelijkheden van het gedragssysteem, door het herstellen van de natuurlijke door de structuur bepaalde systeemdynamiek.
Het tetraëdermodel differentieert duidelijk de vier structurele hoekstenen van het gedragssysteem, de kernsystemen, die in hun complexe (tetraëdische) interactie de vier basisfuncties van het gedragssysteem vorm geven. Deze differentiatie laat toe de basisdoelstellingen van de KOH schematisch aan te geven.
Een eerste basisdoelstelling is het optimaliseren van de structuur en de interne samenwerking van de deelsystemen van elk kernsysteem.
(1) Het lichaam als complex tonisch kernsysteem (T) vormt het concrete aangrijpingspunt van de KOH: het vitaal-energetisch lichaam (equilibratie van de biotonus), het competente handelingslichaam (praktognostische organisatie van de intentionele tonus- en bewegingscontrole) en het affectief/existentiële relationele lichaam (stressverwerkende tonusregulatie en activering van de existentiële contacttonus.).
(2) Het subjectieve realiteitssysteem (Rs) creëert een eigen leef- en opdrachtsituatie (een ‘sphere of reality”): tijdruimtelijk omkaderd, affectief gekleurd en cognitief geanalyseerd.
(3) Het dynamisch strategische kernsysteem (D): vitaal-energetische strategieën, bewegingsstrategieën en denkstrategieën).
(4) Het affectieve waardesysteem (A): biologische behoeften, cognitieve interessen en persoonlijke waarden.
Uit de eerste basisdoelstelling volgt de tweede: het onder begeleiding terugvinden van een evenwichtig en samenhangend functioneren van de vier basisfuncties van het persoonlijke gedragssysteem: de psychosomatische (overleving en gezondheid), de psychomotorische (handelingscompetentie), de psychofunctionele ( kennisverwerving en intelligentie) en de psychodynamische (zelfbeheersing en persoonsintegratie).
4.2. Positieve effecten met brede uitstraling
De positieve effecten blijven niet beperkt tot de specifieke klachten die de hulpvraag deden stellen. De effecten van dit type therapeutische begeleiding zijn altijd diepgaander, en daardoor verder reikend en algemener dan het louter verminderen of verdwijnen van de oorspronkelijke klachten. Het resultaat treft de hele persoonlijke zijnswijze en verbetert het algemeen functioneren en verhoogt daardoor het persoonlijke en lichamelijke welbevinden.
Dit is begrijpelijk, omdat de initiële klachten vaak enkel de meest opvallende aspecten (symptomen) van een complex van geassocieerde fenomenen (een syndroom) weergeven. De totaaleffecten en de onverwacht brede actieradius van de therapeutische begeleiding (vergeleken met de defect- en taakgerichte benaderingen) zijn het gevolg van het vervangen van een oppervlakkige symptoombehandeling (remediërend, receptgericht denken) door een syndroombehandeling (optimaliserend systeemgericht denken), die het totale systeem gunstig beïnvloedt.
4.3. Uitgebreide doelgroep: gericht op alle functionele systeemstoringen.
Een breed scala van symptomen, klachten en probleemgebieden is gevoelig voor de systeemgerichte kritische ontwikkelingsbegeleiding. De doelgroep is daarom erg uitgebreid en gevarieerd en omvat alle klachten en vormen van onvermogen die het gevolg zijn van stress en overbelasting van het gedragssysteem. Dit betekent dat het toepassingsgebied zich uitstrekt over psychosomatische, psychomotorische, psychofunctionele en het psychodynamische aspecten van het gedrag.
Omdat het ontspoorde of met ontsporing bedreigde gedragssysteem op alle leeftijden doeltreffend beïnvloed kan worden, blijkt voor het omschrijven van de doelgroep de leeftijd de minst relevante parameter te vertegenwoordigen. Dit geldt echter niet voor de efficiëntie en de doeltreffendheid van de kritische begeleiding, waar de leeftijd wel belangrijk is. Vroegtijdige behandeling is efficiënter dan laattijdige.
Omwille van het epigenetische karakter van de ontwikkeling die altijd voortbouwt op wat al aanwezig is, is vroegtijdige optimalisatie van het bedreigde gedragssysteem van bijzonder groot belang. Vroegtijdige begeleiding moet de weg vrij maken voor verdere optimale ontwikkeling.
Vroegtijdig (begeleidend of therapeutisch) ingrijpen op het systeem van de niet optimaal functionerende baby verhoogt de kansen op een verdere optimale ontwikkeling en biedt zodoende vele voordelen voor de baby zelf en voor de gemeenschap. Omdat de verkeerde gewoonten zich nog niet echt gefixeerd hebben, verkort ze de periode dat de corrigerende begeleiding nodig is. Door de goede ontwikkelingssporen toegankelijk te maken worden de frustraties door blokkerende ontwikkeling voorkomen. Tevens vermijd men door het herstellen van de gevoeligheidsbalans de psychologische trauma’s die het gevolg kunnen zijn van langdurig vitaal discomfort en pijn (huilbaby’s).
Deze vroegtijdige correctie en bijsturing van het gedragssysteem verschaft een gunstige (optimale?) vertrekbasis voor een vloeiend en natuurlijk verloop van de hele ontwikkeling. Een goed begin vermindert de kans op latere ontsporingen, waardoor vermeden wordt dat de persoon later in zijn leven nood heeft aan veel langdurigere en intensievere begeleiding. Dit is een zwaarwegend economisch argument voor het zeer vroegtijdig aanpakken van de eerste tekens van mogelijke ontsporing. Jong geleerd is oud gedaan.
De meest opvallende resultaten worden relatief vlug bereikt en zijn vrij opvallend bij de twee polen van het leeftijdscontinuüm. Dit is enerzijds het geval bij zeer jonge kinderen (baby’s) die hun vitaal evenwicht en gevoeligheidsbalans kunnen terugvinden en hun volledige (psycho)motorische ontwikkelingsbasis in gebruik leren nemen en, anderzijds, bij bejaarden waar de voortijdige “retrogenetische” aftakeling en functieverlies, door ontmoediging en onvoldoende dagelijks gebruik, afgeremd en vaak zelfs gedeeltelijk teruggeschroefd kan worden. De verbetering van de levenskwaliteit van zowel de baby als de bejaarde valt hierbij op.
Personen met organische of structurele defecten en beschadigingen vallen niet buiten de doelgroep. Voor een persoon met een organische beschadiging en de onvermijdelijke corresponderende functionele uitval, is de nood aan gepaste therapeutische begeleiding nog hoger. Er wordt van uitgegaan dat er voor elk individu met een structurele handicap een combinatie van optimale functionele compensaties kan gevonden worden, om de resterende mogelijkheden tot een maximaal functioneel rendement te brengen. Bij deze groep is een vroegtijdig begin van de kritische begeleiding van nog groter belang, om te vermijden dat verkeerde, minder economische of zelfs schadelijke gedragsgewoonten zich definitief kunnen installeren.
4.4. Een relatief langdurige behandeling is logisch en noodzakelijk.
Om deze duurzame effecten te bereiken en om latere terugval te vermijden, moet de individuele kritische begeleiding lang genoeg volgehouden worden om de verbeterde systeemwerking te veralgemenen en te stabiliseren.
Een belangrijk obstakel voor een versneld systeemherstel is het beperkte veranderingstempo dat een individu aankan zonder overbelast te geraken. Het forceren van het individuele ontwikkelingstempo, met de bedoeling om tijd te winnen, druist principieel in tegen het principe van de haalbare uitdaging en creëert opnieuw een overbelastingstoestand die de oorspronkelijke problematiek opnieuw kan oproepen. Zo zouden we opnieuw in de steeds dreigende vicieuze kring terecht komen, die de KOH net wil doorbreken.
Dit aspect van het haalbare ontwikkelingstempo bepaalt in belangrijke mate mee de efficiëntie en de duur van de ontwikkelingsbegeleiding. Om de vereiste duur van een doeltreffende behandeling zo kort mogelijke te houden, moet de begeleider alles in het werk stellen om de therapeutisch bijgestuurde ontwikkeling zo efficiënt mogelijk te laten verlopen.
De optimale ontwikkelingsefficiëntie wordt bereikt als de therapeutische begeleiding rekening houdt met twee beslissende factoren. De ontwikkelingsbegeleiding mag, op de eerste plaats, niet ingaan tegen de menselijke natuur en het natuurlijke gedrag. Op de tweede plaats mag daarbij de individueel bepaalde ontwikkelingscapaciteit niet overschreden worden. Dit vereist dat de begeleider–therapeut op elk begeleidingsmoment rekening houdt met de flessenhals die de individuele ontwikkelingscapaciteit vormt.
Om deze beperkte ontwikkelingscapaciteit maximaal en blijvend te kunnen benutten, moet de overbelasting ervan in elke vorm volstrekt vermeden worden. Overbelasting doet zich voor als het opgelegde tempo té hoog is (bvb. programma-bepaald), als de opgaven té complex zijn (te moeilijk) en als er teveel te gelijk aangeboden wordt (overstelpende hoeveelheid, geen overzicht).
In heel de planning en in het concrete verloop van de kritische ontwikkelingsbegeleiding wordt expliciet rekening gehouden met deze haalbaarheid, door er voor te zorgen dat alle opdrachtsituaties altijd ervaren worden als “begrijpelijk”, “de moeite waard” en “doenbaar” op het vlak van tijdsdruk, moeilijkheidsgraad en hoeveelheid.
Deze confrontatie met haalbare opdrachtsituaties en de corresponderende succesbelevingen stimuleren de intrinsieke prestatiemotivatie. Deze ingesteldheid verhoogt de kans dat op elk moment de grootst mogelijke ontwikkelingscapaciteit beschikbaar blijft, zodat er voor elk geval apart, op weg naar een natuurlijker en harmonieuzer functioneren, zo weinig mogelijk tijd verloren gaat.
De KOH gaat in elk individueel begeleidingsgeval de uitdaging aan, om een aanvaardbaar compromis te vinden tussen, enerzijds, maximale doeltreffendheid en grondige en duurzame resultaten, en anderzijds, een minimale frequentie, tijdsduur en begeleidingsperiode die hiervoor noodzakelijk is. Het hoeft geen betoog dat de noodzakelijke duur en de frequentie van de begeleiding rechtstreeks evenredig zijn met de aard, de ernst en de hardnekkigheid van de problematiek en mee beïnvloed worden door de instelling en de geaardheid van de persoon.
Om tot een steeds gunstiger verhouding te komen tussen de noodzakelijke begeleidingsduur en de doeltreffendheid van de begeleiding is deze methode continue in evolutie, op zoek naar hogere efficiëntie. Zowel de theoretische grondslagen als de daarop gesteunde probleemanalyse en –synthese en de eigenlijke begeleiding worden consequent getoetst aan de praktijk en, in een terugkoppelend proces, steeds verder gedifferentieerd, uitgezuiverd, geobjectiveerd en geëvalueerd.
Dit voortgaande proces van theorievorming, differentiering, objectivering en operationalisering verruimt en verbetert de mogelijkheid van een, met de individuele probleemsynthese samenhangende, systematische, objectieve en gedifferentieerde evaluatie van de resultaten van de therapeutische begeleiding.
Parallel hiermee verbetert de mogelijkheid om de begeleiding alsmaar nauwkeuriger te richten op de steeds beter geanalyseerde specifieke probleemsituatie van de individuele persoon. Dit kritisch toespitsen van de begeleiding gebeurt door een steeds fijnere individuele en momentele aanpassing van de begeleidingssituatie, de probleemanalyse, de oefenstrategieën en de oefenideeën.
Dit streven naar optimale ontwikkelingsefficiëntie en maximale doeltreffendheid vormt een van de hoofdkenmerken van de Kritische Ontwikkelingsbegeleiding. Door de confrontatie met een zorgvuldige selectie van precies getimede opdrachten en taken die de patiënt ervaart als “haalbare uitdagingen”, wordt de intrinsieke motivatie geactiveerd, blijft de maximale ontwikkelingscapaciteit beschikbaar en kunnen “kritische ervaringen” hun ontwikkelend werk doen.
Deze systematische en indringende werkwijze creëert de juiste omstandigheden, om een diepgaande beïnvloeding van de (ontspoorde) werking van het persoonlijke gedragssysteem mogelijk te maken. Door deze gesofisticeerde aanpak wordt het mogelijk de dominerende, inefficiënte en nefaste blokkeringen, overcompensaties, kortsluitingen en conditioneringen te verhelpen. Deze nefaste stoornissen kunnen dan geleidelijk vervangen worden door natuurlijke en efficiënte manieren van functioneren.
4.5. Een voldoende begeleidingsfrequentie zorgt voor continue therapeutische transfer
Door het specifiek systeemgericht karakter van de therapeutische interventie moet ze optornen tegen de (ongunstige) overlevingsstrategie waarop het gedragssysteem zich ingesteld heeft en actueel beneden zijn optimum functioneert.
Om op termijn tot een betere werking van het systeem te kunnen komen, moet de therapeut er voor zorgen dat de behandelingseffecten van de vorige begeleidingssessie nog niet verdwenen zijn, als de volgende sessie plaats vindt.
Om de onmisbare therapeutische transfer te realiseren moet het interval tussen opeenvolgende begeleidingssessies voldoende kort gehouden worden. Dit betekent dat alleen een relatief hoge frequentie er voor kan zorgen dat de beoogde optimalisatie van het systeem niet alleen zonder vertraging, maar ook voldoende grondig en met duurzame resultaten kan gebeuren.
Vooral in de beginfase van de begeleiding, wanneer de confrontatie met de bestaande dysfuncties van het systeem het scherpst is, zal een hogere frequentie noodzakelijk zijn. Wanneer de zwaarste blokkeringen en kortsluitingen afgezwakt zijn en daardoor de eerste fundamentele evenwichten en stabilisaties zich kunnen installeren, kan op een lagere frequentie overgeschakeld worden.
De keuze van een gepaste frequentie is essentieel voor het bereiken van een optimaal vorderingstempo. Een té hoge frequentie is te belastend, een té lage frequentie betekent, door een te beperkte transfer van de therapeutische effecten, een vertraging van de gewenste evolutie en kan zelfs de doeltreffendheid van de begeleiding minimaliseren.
Begeleidingsduur en zichtbaarheid van resultaten.
Duur en frequentie zijn rechtstreeks evenredig met de ernst en de complexiteit van de problematiek. Zeer verschillend van persoon tot persoon.
Gemiddeld: bij zware en complexe stoornissen: 12 maand. Gedragsveranderingen (nog mogelijke terugval) meestal al zichtbaar na een maand.
De eerste blijvende (verworven) veranderingen in gedragspatroon en prestatievermogen: gemiddeld na zes maand.
Minder extreme/minder complexe problemen: 6 tot 12 maand.
De bereikte resultaten zijn definitief, gestabiliseerd en veralgemeend na voldoende begeleidingsduur.
In het geval van pathologie, waar de organische oorzaak werkzaam blijft, kan de noodzaak bestaan van langduriger begeleiding, ondersteuning en opfrissing van de verbeterde functioneren van het gedragssysteem.
Duur begeleidingssessie: minstens 30 minuten.
Frequentie twee- tot driemaal per week (garandeert continuïteit).
Bij zeer ernstige problemen: driemaal per week.
Bij zware pathologische problemen: vier maal per week. Bij minder acute problemen en bij goed lopende begeleiding en respons: 2x/week. In de eindfase: 1x/week.
Zichtbare en voelbare verbetering van de klachten en algemene verbetering in gedrag en prestaties treedt bijna altijd op. Regelmatige bijsturing van de accenten van de inhoud en de strategieën van de kritische begeleiding op basis van follow up analyses van het gedragssysteem zijn erg belangrijk. Zo kan het verbeteringsproces geactiveerd blijven tot een voldoende gestabiliseerde toestand bereikt wordt.
4.6. Het lichaam als aangrijpingspunt van de begeleiding.
Zeer belangrijk in deze context is de doorslaggevende rol die zowel het geleefde lichaam als het geobjectiveerde lichaam speelt als aangrijpingspunt van de kritische begeleiding.
Voor de probleemanalyse en –synthese en voor de concrete kritische ontwikkelingsbegeleiding wordt altijd uitgegaan van de verschillende deelfuncties die het lichaam vervult.
4.7. Aard en fasen van de behandeling:
De concrete behandeling gaat uit van de gegevens van de individuele probleemanalyse/-synthese en wordt permanent bijgestuurd door de acties en de reacties van de begeleide persoon. Het is een thera-gnostisch proces, een continue wisselwerking tussen therapie en diagnose. De therapeutische actie levert nieuwe diagnostische inzichten die, op hun beurt, de therapie doelgerichter sturen, waardoor er nog gedifferentieerder diagnostische informatie… enz.
Deze effectgestuurde werkwijze maakt dat de therapeutische begeleiding op elk moment dynamisch en onvoorspelbaar verloopt in functie van de respons van het begeleide individu.
Enkele algemene regels.
De eerste stap is altijd het bereiken van een rustig georganiseerde evenwichtstoestand. Dan volgt het globaal deblokkeren van vastgelopen deelsystemen en neutraliseren van verkeerde gewoonten, om de weg vrij te maken voor het herstel van de natuurlijke systeemwerking. Er wordt altijd rechtstreeks ingegrepen op het lichaam met als algemeen doel het functioneel optimaal structureren van de dynamische lichaams-as.
Opeenvolgende accenten:
4.8. Duurzame effecten door verbetering van de natuurlijke systeemwerking.
De bereikte effecten zijn duurzaam omdat ze manifestaties zijn van het (terug)vinden van een natuurlijker werking van het organisme en omdat ze zich in het dagelijks functioneren van het gedragssysteem integreren en dus niet “vergeten” kunnen worden. De vrijgemaakte natuurlijke, door de aard van het systeem bepaalde, vitale tendensen zelf vormen de belangrijkste factoren die het systeem herstellen. De kritische begeleiding helpt de natuur zichzelf terug te vinden. Eenmaal terug op het goede spoor en als het de kans krijgt, neigt het psycho-organische systeem immers altijd naar zijn natuurlijke, door zijn functionele structuur bepaalde, werking, met zo weinig mogelijk compensaties.
[1] Hendrickx, F.J.P.(1990), “Motoriek en Cognitie, een Kennistheoretische Analyse”. In: J. Ghesqière & J. Tolleneer, eds, “Wetenschap in Beweging”, Liber amicorum Prof. Dr. M. Ostyn, Hermes XXI (2-3: 577-595), K.U. Leuven, Instituut voor Lichamelijke Opleiding.
[2] Hendrickx, F.J.P. (1990) Motoriek en Cognitie (II): “Een Functionele Structuuranalyse van het Gedragssysteem”, Hermes (Leuven) XXI (4), 829-856.